Mijn vader was thuisgekomen uit het ziekenhuis met een donkere bril op en somber, heel somber. Het enige dat hij deed was zitten en sigaren roken. Terugkijkend was ik mijn vader kwijt.
Een man die lachte met zijn dochters en flauwe grapjes maakte over en met mijn moeder. Er was altijd warmte tussen Alex en zijn Jeantje. Met zijn donkere haardos en meestal serieuze blik was hij nooit makkelijk, maar papa was papa. Je klom bij hem op schoot, vroeg van alles aan hem en kreeg dan vaak onzin antwoorden of de verwijzing naar de encyclopedie, maar hij was er.
Hij was op dan moment 43 of 44 jaar en hoewel het leven hem al zwaar had teleurgesteld en had beproefd was hij onze papa. Redelijk sportief en nog altijd betrokken bij zijn korfbalclub Rhoda.
Met zijn donkere stem een enkele keer rustig voorlezend vielen wij ter plekke in slaap. Kleine kinderen en dieren zaten graag bij hem.
Ieder weekend maakten wij samen wandelingen of fietstochten door Amsterdam. Met zijn vijven trokken wij de wereld in. Ik was de oudste, dus toen hij ‘voor zijn ogen’ moest worden geopereerd veranderde de dynamiek in het gezin. Mama was vaak naar het ziekenhuis, ik moest soms oppassen. Wij kinderen mochten niet op bezoek, dat was toen zo. Na 6 weken kwam hij weer thuis. Later hoorde ik pas dat hij zes weken plat had moeten liggen om te herstellen.
Thuisgekomen was mijn papa weg en had ik een onbekende vader teruggekregen. Nog uiterlijk dezelfde man, alleen nu met een donkere bril op met kleine gaatjes die langzaam groter werden gemaakt. Een sombere man zonder grapjes, die ik probeerde voor te lezen. Boeken die hij mij had aangeraden zoals Frank van Wezels’ Roemruchte jaren waar goed om te lachten viel. Mijn pogingen als veertienjarige werden geduld, meer niet. Aanrakingen werden afgewezen.
Mijn zusjes, jonger, waren beter af. Daar duldde hij meer van. Mijn moeder kon het niet uitleggen, ik moest maar geduld hebben.
Toen mocht hij naar buiten. Eerst met mijn moeder, maar al snel wilde hij alleen, wat zij doodeng vond. Hij werd er kwaad om, zei dat ze hem moest laten gaan. Ruzieachtige gesprekken. Hij wilde ook mij niet meenemen, echt alleen gaan. Koppig en eigengereid, ik weet het, ik ben ook zo.
Hij ging, alleen met een stok. Het doel was de snackbar, daarna kwam hij terug zei hij. Aarzelend liep hij de trap af, waar hij eerder stevig had doorgelopen.
Door mijn moeder werd ik er achteraan gestuurd om te zien of het goed ging. Voor mij was het hartverscheurend om mijn vader aarzelend zijn weg te zien zoeken. Ik wist het toen niet zo te benoemen maar het was een naar gevoel. Ik bleef steeds een straat achter hem. Hen te zien oversteken was vreselijk al was het in 1963 nog niet erg druk.
Natuurlijk ging hij naar de drukste straat in Slotermeer om ook daar over te steken. Ik liep toen nog maar tien meter achter hem.
Zijn doel was de snackbar achter Slotania waar hij even kon gaan zitten. Het lukte hem, maar ik zag dat ie doodmoe was toen hij dan deed.
Ik was al vlakbij voordat hij doorhad dat ik er was. “Zeker door je moeder gestuurd”, zei hij. Wij aten zwijgend een kroketje en met een hand op mijn schouder was het toch prettig op zich door mij naar huis te laten leiden. Hoewel hij liever zijn tong afbeet dan dat toe te geven. Mijn papa was weg, mijn vader is nooit meer de man geworden die ik als jonger kind had gekend.
©Hannie Stork
Geen opmerkingen:
Een reactie posten